De narfiguur kent een lange geschiedenis, die teruggaat tot de vijfde dynastie in Egypte. Veelal met een lichamelijke of mentale afwijking vermaakte en verenigde de nar de ‘gewone’ mensen in hun medeleven en hun afkeer. Tegelijkertijd confronteerde hij hen met de gekunsteldheid van de spelletjes die ze speelden en zette hij zijn zwakte tegenover hun vrijheid van denken en handelen. De climax in de Westerse traditie kwam eigenlijk pas aan het begin van de 17e eeuw, toen Shakespeare King Lear schreef. In deze magistrale tragedie – met thema’s als macht versus chaos en leegte, integriteit en trouw versus verraad en verscheurdheid, en verzoening – is de nar de belichaming van de waarheid en de rede. Als enige begrijpt hij de motieven en gedragingen van Lear, diens dochters en de andere personages, en spiegelt de oude koning zijn fouten, zwakten en toenemende gekheid.
Vanaf dan maakt de nar een ontwikkeling door naar een figuur die constructief, onafhankelijk en belangeloos waarde toevoegt aan zijn heer. Insider en toch outsider, vrij van de beperkingen van politiek en hiërarchie, en de dingen waarnemend zoals ze zich aan hem presenteren, is hij voortdurend op zoek naar dieperliggende waarheden en grondoorzaken. Hij weet immers dat verandering constant is, maar perspectief niet. En hij weet ook dat inzicht en leren uit onverwachte hoek kunnen komen.
De drijfveren van de nieuwerwetse nar liggen in het loslaten van oude patronen, modellen, ideeën; het ontdekken van mogelijkheden voor vernieuwing; leren leren en afleren, het verbeteren verbeteren en mensen helpen zichzelf te helpen. Kortom, hij is een change agent pur sang. Dat alles niet vanuit een soort egotripperij, maar vanuit de vraag van zijn opdrachtgever. De bijdrage van de nar laat zich het beste verklaren in verschillende rollen:
• | de bemiddelaar, die iedereen respecteert, die bewaakt dat de ontvanger begrijpt wat de zender bedoelt, die door de bomen het bos blijft zien; |
• | de zoeker (naar de waarheid), die doorvraagt, oorzaken van gevolgen scheidt en het gewoon zegt wanneer de keizer geen kleren aan heeft; |
• | de satiricus, die bombastische ballonnen doorprikt, uitspreekt wat anderen enkel denken, dingen overdrijft; |
• | de katalysator, die voorwaarden schept voor ‘rechterhersenhelft-activiteit’ in de organisatie: creativiteit, outside-the-box denken en problemen oplossen; |
• | de non-conformist, die, als vertegenwoordiger van het anders zijn en het anders denken, een (lach)spiegel voorhoudt; |
• | de clown, die lachen aanmoedigt maar ook ruimte geeft voor andere emoties, energie stimuleert en cohesie cultiveert door zichzelf bloot te geven; en |
• | de antagonist, die zekerheden oprekt, het vertrouwde ter discussie stelt, nieuwe ideeën tart, tegendraadse standpunten inneemt, dit alles om uiteindelijk diepere inzichten te verkrijgen. |
Daarnaast is de nar bij uitstek een geschikte figuur om zijn oren in de wandelgangen te luister te leggen, vertrouwen te helpen kweken en bruggen te slaan. Niet alleen talk the talk, maar ook walk the walk. Twee rollen die zogezegd in zijn genen zitten, zijn:
• | de vertrouweling (van directie of management), die luistert als een vriend, die veiligheid biedt voor wilde gedachten alsook diepe gevoelens – een schouder om op uit te huilen; en |
• | de verbinder, die in kaart brengt wie wat weet (zowel expliciet of bewust als impliciet of onbewust), die interactie en formele en informele netwerkvorming bevordert, waardoor ruimte ontstaat voor spontane zelforganisatie. |
En dan is er de rol van de verteller, die succesverhalen en fabels uit het rijk der organisaties verzamelt, doorvertelt en becommentarieert en zo zijn toehoorders inspireert.
David Firth & Alan Leigh, The corporate fool. Capstone Publishing Ltd, Oxford, 1998
Gordon MacKenzie, Orbiting the giant hairball. A corporate fool's guide to surviving with grace. Viking Penguin, New York, 1998
Beatrice K. Otto, Fools are everywhere. The court jester around the world. University of Chicago Press, Chicago, 2001
Danah Zohar, Rewiring the corporate brain. Using the new science to rethink how we structure and lead organizations. Berrett-Koehler Publishers, San Francisco (CA), 1997